‘Werkende moeder’ klinkt nog steeds heel anders dan ‘werkende vader’. Bij de eerste term denk je aan iemand die naast het moederschap óók werkt, bij de tweede aan iemand die naast zijn werk óók zorgt. Dit verschil verraadt hoe groot de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen nog altijd is. Tijdens mijn sollicitatie in 2005 als samensteller bij DWDD werd mij onomwonden gevraagd of ik de baan wel met mijn gezin kon combineren – een vraag die mijn mannelijke collega’s met kinderen nooit kregen.
Je hoeft geen kinderen te krijgen
Ik groeide op in een -op het eerste gezicht- progressief gezin. Mijn ouders stemden links, lazen Vrij Nederland en de VPRO gids, en hadden een grote liefde voor kunst en cultuur. Ons huis was een soort Wunderkammer vol kunstwerken gemaakt door mijn vader. Mijn ouders werkten parttime, en toch was de rolverdeling traditioneel. Pas later besefte ik de fundamentele ongelijkheid in hun huwelijk en hoezeer mijn moeder hieronder leed. Mijn vader ging zijn gang en deed vooral wat hij leuk vond. Zij had haar werk en haar hobby’s, maar deed ook het huishouden, droeg de zorg voor mijn broer en mij, én was ook nog mantelzorger voor haar bejaarde ouders. Haar pogingen om mijn vader bij het huishouden te betrekken ontaardden meestal in ruzie.
Mijn ouders, die zelf niet naar de universiteit gingen, moedigden mijn broer en mij aan om te gaan studeren. Mijn vader rondde de MULO af en volgde daarna de Kweekschool, terwijl hij zich in de avonduren bijschoolde met aanvullende cursussen.
Toen mijn moeder jong was, droomde ze ervan om lerares te worden, maar mijn grootvader verbood dit – een verbod dat bepalend zou zijn voor haar verdere leven. Als meisje in een gezin met elf kinderen – zeven broers en drie zussen – werd uitsluitend zij geacht in de huishouding bij te springen, niet haar broers. “Die lieten gewoon hun broek van hun kont vallen en dan kon ik de troep opruimen,” vertelde ze. Haar ervaring is exemplarisch voor generaties vrouwen.
Hoewel mijn generatie ogenschijnlijk meer kansen kreeg, stuitte ik op dezelfde barrières - alleen manifesteerden ze zich subtieler en dat maakte ze verraderlijk. Op de lagere school mochten de jongens knutselen, timmeren en zagen, terwijl wij meisjes handwerkles kregen (de kruissteek!). Ondanks mijn goede cijfers adviseerde de hoofdmeester mij om naar de HAVO te gaan. Gelukkig hadden mijn ouders meer vertrouwen in mij en ging ik naar het VWO.
Huishoudschool
Mijn moeder volgde de huishoudschool en werd uiteindelijk verpleegkundige. Dat mocht wel van haar vader - haar moeder had hier niets over te zeggen. Werken in een ziekenhuis vond ze geweldig en ook zij deed extra cursussen. In de weekenden moest ze terug naar huis en helpen in de huishouding. Toen ze moeder werd, nam ze ontslag en bleef ze thuis om voor mijn broer en mij te zorgen. Na vier jaar werd ze door het ziekenhuis gevraagd om terug te komen. Gelukkig ging ze op de uitnodiging in, ondanks dat het destijds uitzonderlijk was dat een vrouw met een jong gezin werkte. Tot haar pensioen genoot ze van haar baan. Toen wij klein waren, werkte ze één dag en twee avonden in de week. Later werkte ze meer en draaide ook nachtdiensten. Ze was verpleegkundige op de operatiekamer en de spoedeisende hulp - de meest hectische en bloederige afdelingen. Dat ik floreerde onder hoge druk en goed gedijde in stress en chaos, had ik van geen vreemde.
Mijn vader werkte vier dagen; hij had zich opgewerkt tot docent Beeldende Vorming aan een HBO. Op donderdag was hij thuis. Dan speelde hij piano, las kranten en boeken, of was aan knutselen. Hij deed weinig in het huishouden, stofzuigen en ramenlappen vond hij onzin (we woonden in een woning met 81 ramen, dus dat was een groot onderwerp), koken kon hij niet en als we ziek waren, zorgde mijn moeder voor ons. Met de beste bedoelingen dekte hij op donderdag de lunchtafel maar het was nooit zo gezellig als met haar.
Alle zorg kwam op de schouders van mijn moeder terecht. Ze was ontzettend snel en handig - misschien de reden dat haar moeder haar thuis claimde - maar voor haar was het zwaar. Het leidde vaak tot irritatie tussen mijn ouders.
Onbewust heeft het vast meegespeeld dat ik geen fantasieën had over het stichten van een gezin. Ik droomde ervan om naar het avontuurlijke Amsterdam te gaan. Mijn vader zei zelfs wel eens tegen mij: “Je hoeft geen kinderen te krijgen hè.” Een opmerking die vooruitstrevend leek, maar vooral veel over hem zei.
Ik kreeg toch kinderen
Drie jaar nadat mijn partner en ik elkaar hadden ontmoet, begon het te kriebelen. Zonder al te diep na te denken besloten we dat we kinderen wilden. Ik was 29 jaar toen ik zwanger werd. We kregen binnen twee jaar twee zoons, Wisse en Roemer.
Natuurlijk vroeg ik me wel eens af of het voor de kinderen misschien niet leuk was dat ik veel werkte, dat we dan niet samen aten en ik ze niet naar bed bracht. Ik had het nooit fijn gevonden als mijn moeder om vier uur 's middags in de auto stapte en naar het ziekenhuis ging. Ik miste haar 's avonds. In tegenstelling tot mijn vader genoot mijn partner er wel van om voor de jongens te zorgen. Mede daardoor kon ik het loslaten.
Taken eerlijk verdelen
Mijn partner en ik verdeelden de taken: hij was vier avonden bij de jongens, ik drie. Toen ze heel klein waren, werkte hij veel en was ik degene die flexibel was. Toen ik bij DWDD ging werken, paste hij zijn schema aan. Dit was een bewuste keuze, hij vond het fijn om veel bij de jongens te zijn. De jongens kwamen niets tekort, ze hoefden nooit naar buitenschoolse opvang, er was altijd iemand thuis of ze gingen met vriendjes mee.
Voor ons was die gelijkwaardigheid vanzelfsprekend. Het was geven en nemen, en werken vonden we allebei leuk en belangrijk. Dat wil niet zeggen dat het allemaal soepel ging, over taken in huis konden we behoorlijk kibbelen. Juist als je alles eerlijk probeert te verdelen, moet je veel overleggen en dat is niet makkelijk.
Ik verzuchtte wel eens dat het me heerlijk leek om zo'n traditionele man uit een Polygoonjournaal te zijn: 's avonds thuiskomen, in je luie stoel ploffen met een krant en een biertje, sloffen aan en nooit gedoe over het huishouden.
Ondanks dat ik geloofde dat we in een geëmancipeerde tijd leefden, kreeg ik keer op keer verbaasde reacties wanneer ik zei dat ik een gezin had en een drukke fulltime baan. De vragen die volgden waren veelzeggend: hoe ik dat voor elkaar kreeg, of mijn kinderen mij niet misten, wat mijn partner ervan vond, hoe ik de oppas regelde, of ik me niet schuldig voelde. Vragen die mannelijke collega's met kinderen zelden of nooit kregen. Het was alsof ik als moeder mijn afwezigheid thuis moest verantwoorden, terwijl vaders geprezen werden als ze überhaupt aanwezig waren.
Oppassen
Toen ik eindredacteur werd bij DWDD, begon mijn partner vrijwel tegelijkertijd aan een nieuwe baan buiten de stad. Daarvoor was hij freelancer en werkte hij vanuit huis - een ideale combinatie met mijn werk. In die periode hadden we nooit stress over de opvang van de jongens, zelfs niet wanneer ze ziek waren. Met onze nieuwe werksituaties kwam daar een einde aan.
Hoe gaan we dit klaarspelen?, vroegen we ons af. Tot dan toe was het goed gegaan en we vertrouwden erop dat het nu ook wel weer zou lukken. "En zo niet, dan sturen we wel bij", zeiden we tegen elkaar.
De dagen waren lang en intens, ik ging vroeg weg en kwam laat thuis. Na het ontbijt bracht ik de jongens naar school. Op het schoolplein namen we vrolijk afscheid met de woorden 'tot morgen'. Het klonk als een eeuwigheid en toch vloog de tijd, voor ik het wist was het alweer ochtend. Ze waren gewend dat ik veel weg was en dat ik ‘s avonds in de studio stond - ik werkte al drie jaar voor DWDD- en wisten niet beter dan dat hun beide ouders een baan hadden.
De eerste jaren gingen ze drie dagen in de week naar tante Jetty en oom Moti, een Surinaams gezin in Betondorp waar ze af en toe ook bleven slapen. Dit was meer omdat het gezin dat gezellig vond dan dat het nodig was. Bij hen voelden de jongens zich thuis en werden ze liefdevol opgenomen in de familie. Van tante Jetty leerden ze duidelijke grenzen kennen met haar gevatte uitspraak ‘Niet dwingen!’ als ze neigden te gaan zeuren. Tegelijkertijd werden ze verwend en vertroeteld, gingen ze mee op familiebezoek en werden ze behandeld als eigen kleinkinderen.
Naast tante Jetty en om Moti hadden we een vaste oppas en mijn ouders, schoonmoeder, schoonzus en vrienden pasten op. De jongens vonden het prima. Dat ze van kleins af aan door verschillende mensen werden opgevangen, droeg misschien wel bij aan het gemak waarmee zij ermee omgingen. Heimwee hebben ze nooit gehad, wij konden met een gerust hart naar ons werk.
Na jaren vertelde Roemer, de jongste, dat hij wakker probeerde te blijven tot een uur of halftien, vanaf dat moment kon ik thuiskomen. Toen ze ouder werden en later naar bed gingen, zag ik ze vaker. Ik had hetzelfde met mijn moeder vroeger. Ze kwam me altijd nog even knuffelen als ze ‘s avonds laat uit haar werk kwam. En gaf me als ik honger had een kapje brood met roomboter en suiker.
Balanceren tussen werk en privé
Donderdag was de lastigste dag. Ik haalde de jongens 's middags uit school en was 's avonds thuis, de enige avond dat ik niet bij de uitzending was. Ondanks de geringe afstand tussen mijn werk en de school, kwam ik vaak te laat, het lukte me niet om me los te maken van de redactie. Van een rijdende trein springen gaat nu eenmaal niet zomaar: 's middags werden veel beslissingen genomen, de voorbereiding op de uitzending was in volle gang. Aan Matthijs merkte ik dat hij het niet prettig vond als ik wegging en 's avonds niet bij de uitzending was. Hij tokkelde, al dan niet bewust, op mijn schuldgevoel.
Toen de DWDD-studio en -redactie van de Plantage naar de Westergasfabriek verhuisden aan de andere kant van de stad, was het niet meer haalbaar om heen en weer te rijden en de jongens op tijd op te halen. Daarom besloot ik de donderdag thuis te werken. Matthijs ging met tegenzin akkoord, al had ik hem gewaarschuwd toen ik de baan aannam: ik zou niet zoveel als mijn voorganger aanwezig zijn (ik maakte dagen van zo’n twaalf uur, vijftig uur in de week was ik er). Hij vond dat een hoofdredacteur te allen tijde op de redactie was, zo had hij Het Parool aangestuurd. Het grote verschil was dat zijn vrouw fulltime het huishouden deed en voor de kinderen zorgde.
Zoontjes in de studio
Af en toe moest ik toch op donderdag naar de redactie om de samensteller bij te staan. Meestal was de aanleiding dat Matthijs dwars lag en weigerde de line-up goed te keuren. Zonder mij kon hij de druk op het team enorm opvoeren. Ik was de buffer, de bemiddelaar, de vertaler tussen zijn grillen en het team. Er zat dan niets anders op dan de jongens mee te nemen naar de studio.
Zij vonden dat geweldig, iedereen was aardig. Ze gingen met een redacteur Artis in (via de achterdeur van de redactie) of een balletje trappen in het park, mochten kleien op de redactie en op het whiteboard tekenen. Ze kregen friet en chocolademelk en zaten tijdens de uitzending naast mij in de studio. Ze zagen mij in mijn element. Later vertelden ze dat één van hun hoogtepunten was toen ze met Jan Mulder in mijn werkkamer kattenfilmpjes keken - YouTube was nog nieuw.
Als er bijzondere gasten waren mochten ze ook mee. Ze waren onder de indruk van Johan Cruijff en Wesley Sneijder, kregen hun handtekening en mochten met ze op de foto. Louis van Gaal gaf ze een aai over hun bol. Truus en Louis waren trouwe kijkers met wie ik regelmatig contact had. ’s Avonds wisselden we appjes uit over de uitzending, waarover ze meestal enthousiast waren. Toen Louis trainer was bij Bayern München, stuurde Truus een pakket met twee tenuetjes voor de jongens.
De jongens hebben in die elf jaar dat ik bij DWDD werkte twee keer in een Jakhals gefigureerd en bij Matthijs aan tafel gezeten. De jongste met een paar klasgenootjes naar aanleiding van de Cito-toets, en een keer toen ze met 20.000 kinderen naar de wedstrijd Ajax-AZ waren geweest (volwassenen waren niet welkom omdat een hooligan eerder die maand de keeper van AZ had aangevallen). Als we kinderen voor de uitzending zochten, was het soms handig om dat via de redactie te doen; iedereen had wel een zoon of dochter, neefje, of buurmeisje. Ik was terughoudend om mijn eigen kinderen erbij te halen want ik wilde voorkomen dat collega's na afloop niet kritisch over de uitzending durfden te zijn.
Had je slechte kijkcijfers?
Ik vond het leuk dat de jongens mijn werk elke dag konden zien: ze wisten waar ik was, wat ik deed en hoorden me soms zelfs tijdens de uitzending lachen. Ik keerde altijd vol verhalen terug en besprak thuis wat ik had meegemaakt. Hoe die informatie mengde met hun eigen wereld zag ik aan een klein schilderijtje dat Wisse had gemaakt. Hij was dol op dieren en had een molletje geschilderd met er naast het logo van Talpa en 'John de Mol'.
Voor mijn verjaardag kreeg ik een tekening met daarop drie karretjes met paardjes ervoor, op de vlaggen stonden de logo's van DWDD, Pauw & Witteman en de MaDiWoDoVrijdagshow van Paul de Leeuw, met DWDD op kop.
Ik wist wel dat mijn gezin intens meeleefde, maar dat werd nog eens bevestigd toen ik een keer onverwachts vroeg thuis kwam. Het was een rotdag geweest en Matthijs had de bokkenpruik op. Bij hoge uitzondering sloeg ik de uitzending over, ik zat er doorheen en was enorm verdrietig. Bij binnenkomst stond DWDD op. Verbaasd keken ze me aan. “Wat doe jij hier?”, vroegen ze. Ik was overstuur en liep door naar de slaapkamer waar ik op de grond tegen de muur ging zitten. Even later ging de deur voorzichtig open en kwam Roemer binnen. Hij ging op mijn schoot zitten met zijn gezicht naar mij toe, keek me in mijn ogen, legde zijn handjes op mijn wangen en zei: “Wat is er aan de hand, had je slechte kijkcijfers?”
Ben ik wel een goede moeder?
Of ik mijn baan met het moederschap kon combineren, en of ik een goede moeder was – dat waren niet de vragen die ik mezelf stelde, maar die anderen aan mij stelden. Ik wist niet zo goed wat ik daarop moest antwoorden. Misschien was de vraag of ik een goede ouder was, beter geweest, daar had ik wel een antwoord op. Ik werkte met veel plezier, mijn jongens zag ik vier dagen in de week weinig, de overige dagen was ik er voor ze. Ze waren vrolijk, gezond, gingen goed op school en we hadden het thuis goed. Wisse genoot van de donderdagen, hij vond het gezellig als ik er was. Ik had altijd iets lekkers als ze uit school kwamen, ik kookte en we aten met z'n vieren. “Als je er bent, ben je er helemaal”, zei hij. Het antwoord was dus: ja.
Vrienden zag ik weinig. In de periode dat we uitzonden ging ik op mijn vrije avonden amper uit omdat ik bij mijn gezin wilde zijn en in het weekend moest bijkomen van de week. Als eind augustus het seizoen begon, stapte ik in mijn onderzeeër, dook onder water en kwam pas in mei weer boven.
Ik weiger dit als een 'offer' te zien - een term die zelden gebruikt wordt voor werkende vaders. Ik genoot van mijn werk, het vormde me en daagde me uit. Voor ik kinderen kreeg, werkte ik fulltime, daarna vier dagen in de week. Na mijn zwangerschapsverlof ben ik meteen weer aan de slag gegaan, ik kon niet wachten.
Wat niemand begreep: juist de dagen thuis met kleine kinderen vlogen me soms aan. De tijd kroop voorbij in een eindeloze cyclus van fruithapjes, middagdutjes, boodschappen doen, opruimen, wassen draaien en koken. Over dit taboe - dat niet elke vrouw het leuk vindt om fulltime moeder te zijn - durfde ik lange tijd niet te spreken.
De dubbele standaard voor mannen en vrouwen beperkte zich niet tot mijn moederschap – in de televisiewereld was het verschil ook groot. Terwijl ik thuis worstelde met de vraag of ik een goede moeder was, worstelde ik op het werk met de vraag of ik als vrouw wel zo zichtbaar, stevig en bepalend mocht zijn.
De middeleeuwse termen waarmee ik in de mediastormen rond DWDD werd (en nog steeds word) beschreven - ‘heks’, ‘feeks’, ‘meesteres’, ‘horrorhulpje’, ‘trut’ en ‘gestoord wijf’ - spreken boekdelen. Een vrouw die niet inschikt wordt nog altijd gezien als bedreiging - vooral door mannen. Een vrouw die leiding geeft, grenzen stelt en ruimte inneemt, verstoort de sociale orde. Eigenschappen die bij mannelijke leidinggevenden worden geprezen als ‘daadkrachtig’, ‘besluitvaardig’ of ‘visionair’, worden bij vrouwen gelabeld als ‘ijzig’, ‘dominant’ of ‘lastig’.
Zoals Carola Schouten, oud-minister en nu Burgemeester van Rotterdam, zei in een interview met NRC:
“Als wij met stemverheffing spreken, zijn we emotioneel. Een man is dan gepassioneerd. Ik snap wel dat vrouwen zeggen: daar heb ik geen zin in en dat is superjammer.”
In die zin is mijn persoonlijke ervaring exemplarisch voor wat veel vrouwen in leidinggevende posities meemaken - je mag wel op de voorgrond treden, maar niet te veel ruimte innemen; je mag wel succesvol zijn, maar niet té; je mag wel invloed hebben maar binnen strikte grenzen. De heksenjacht die volgde na het Volkskrant-artikel in 2022 en na het rapport-Van Rijn in 2024 was niet alleen een afrekening met het programma, maar ook met mij persoonlijk, en een aanval op alle vrouwen in leidinggevende posities. Ook mijn Substack levert weer scheldpartijen op - voornamelijk van mannen.
Disclaimer:
Je Mist Meer Dan Je Ziet bevat persoonlijke ervaringen en meningen van de auteur. Het is niet bedoeld als een feitelijke weergave van gebeurtenissen, maar als een persoonlijk verslag dat bijdraagt aan het maatschappelijk debat over werkcultuur in de media. Namen, details en omstandigheden kunnen zijn aangepast om de privacy van betrokkenen te beschermen. Uitgedrukte meningen zijn die van de auteur en weerspiegelen niet noodzakelijk de standpunten van anderen. Deze publicatie is geschreven in de geest van vrijheid van meningsuiting en het recht om persoonlijke ervaringen te delen.