Hoe kom je na een studie kunstgeschiedenis aan het roer van De Wereld Draait Door? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Ik deed altijd wat ik leuk vond en liet me leiden door nieuwsgierigheid. Nooit was ik bezig met het uitstippelen van een carrière; het was een kronkelend pad. Geluk, toeval, maar ook lef, kansen pakken speelden een rol.
Opgroeien in de biblebelt
Ik werd geboren in Voorthuizen, een dorp middenin in de Veluwse biblebelt, al pasten mijn ouders nooit helemaal in die beklemmende omgeving. Ons rijtjeshuis viel op omdat mijn vader de voortuin had omgetoverd tot een beeldentuin, met als pièce de résistance een metershoge ijzeren schroef, afkomstig van een landbouwmachine. Het was de tijd waarin Claes Oldenburg de blauwe reuzentroffel bij het Kröller Müller Museum in de grond stak, begin jaren zeventig. De Pop Art inspireerde mijn vader hevig. In onze tuin had hij ijzeren grafhekjes geplaatst, alsof er iemand begraven lag. Hij vond het grappig dat mensen daarvan schrokken.
Regelmatig gingen we op familiebezoek naar Boksum, een plaatsje ten zuidwesten van Leeuwarden. Het dorpje lag als een klont midden in de weilanden. Het oude, klassieke huis was koud en stil en het rook er naar de vorige eeuw, naar petroleum en mottenballen. Wanneer mijn ouders met de oom en tante in het Fries lange gesprekken voerden, speelden mijn twee jaar oudere broer Herre en ik buiten, meestal op het kerkhof dat rondom het dorpskerkje lag. De kerk stond boven op een terp waar al sinds de dertiende eeuw mensen werden begraven. Die terp moest zo langzamerhand wel door de botten omhoog getild worden, dachten wij.
In de hoek van het kerkhof lag een berg aarde waarin je goed kon schatgraven. We pulkten van alles uit de grond en aan het eind van de dag stapten we met jaszakken vol botten in de auto naar huis. Anders dan je misschien zou verwachten, maakten mijn ouders geen enkel bezwaar tegen onze grafroof. Ze vonden het prima, stimuleerden ons juist om dingen te onderzoeken. Vanaf die tijd wilde mijn broer archeoloog worden. Ik benijdde zijn overtuiging, de duidelijke richting die hij voor zichzelf zag. Inmiddels werkt hij al tientallen jaren in Utrecht, waar hij als stadsarcheoloog professioneel naar het verleden graaft.
Ik ben lekker stout
Zelf droomde ik ervan om majorette te worden, net als een vriendinnetje op de basisschool. Magisch vond ik het: zo’n mooi rood pakje, een hoge hoed met een veer, witte rijglaarsjes om mee op de maat te stampen en vooral het glimmende toverstokje. In de tuin oefende ik met een zelfgemaakte baton, en leerde mezelf trucjes. Ik liet het stokje als een molentje tussen mijn vingers draaien terwijl ik met hoog opgetrokken knieën langs het huis marcheerde. Later wilde ik actrice of kinderboekenschrijfster worden, twee beroepen waar ik nooit tussen kon kiezen.
Thuis werd veel gelezen. We waren geabonneerd op verschillende kranten en tijdschriften, waaronder Vrij Nederland, met toen nog de geweldige kinderbijlage ‘De Blauw Geruite Kiel’. Mijn ouders lazen ons de boeken en verhalen voor van Annie M.G. Schmidt, of ‘Annie Schmiecht’ zoals ik dacht dat ze heette. Floddertje werd mijn voorbeeld, en ‘Ik ben lekker stout’ mijn favoriete gedicht:
Ik ben lekker stout
Ik wil niet meer, ik wil niet meer!
Ik wil geen handjes geven!
Ik wil niet zeggen elke keer:
Jawel mevrouw, jawel meneer...
nee, nooit meer in m'n leven!
Ik hou m'n handen op m'n rug
en ik zeg lekker niks terug!
(…)
En ik wil op de kanapee
met hele vuile schoenen
en ik wil aldoor gillen: nee!
En ik wil met de melkboer mee
en dan het paardje zoenen.
En dat is alles wat ik wil
en als ze kwaad zijn, zeg ik: Bil!
uit: 'Ik ben lekker stout' (1955)
De toverlantaarn
Boeken brachten me naar een fantasiewereld en als kind werd ik ook gegrepen door de ‘toverlantaarn’ waarover mijn vader me vertelde. Een apparaat waarmee een magische wereld tot leven werd gewekt. Het leek mij een soort sleutelgat waardoor je naar een andere werkelijkheid kon kijken. Pas later realiseerde ik me dat de televisie, en DWDD in het bijzonder, de ultieme toverlantaarn was en dat het helemaal niet gek was dat ik daar terecht kwam.
Mijn ouders namen me mee naar theatervoorstellingen in de Stadsschouwburg in Amsterdam. Door die voorstellingen werd de deur naar een onbekend universum op een kiertje gezet. Daar wilde ik dolgraag heen, ik wilde door het wormgat kruipen.
Nieuwsgierigheid en verbeeldingskracht lopen vanaf mijn jeugd als een rode draad door mijn leven. Ik maakte zelf voorstellingen en bouwde mijn slaapkamer met oude lakens om tot theater. In mijn enthousiasme sleepte ik anderen mee. Vaak nam ik het initiatief en was de aanjager van zelfbedachte spelletjes in het gras en in het water. Ik stond graag op mijn kop en rolde met mijn vriendinnetjes over luchtbedden en handdoeken volgens eigen choreografieën.
Dat mijn gedrevenheid niet alleen leuk maar ook confronterend kon zijn, merkte ik toen al. Tijdens mijn tienerjaren dook ik regelmatig onder in de atoomschuilkelder van het dorpshuis in Hoevelaken, waar ik destijds woonde. Deze ondergrondse bunker huisvestte jongerencentrum De Kazemat. Met een groepje organiseerden we popconcerten, je kon er leren zeefdrukken en op zondagmiddag werd er door een andere groep jongeren ‘gestijldanst’ (een eufemisme voor je klemzuipen). Ik voelde me thuis tussen de uiteenlopende types die er kwamen, van boeren tot punkers. Op dinsdagavond hadden we met een man of dertig medewerkersvergadering. Ik had een sterk rechtvaardigheidsgevoel en als iemand zijn snor had gedrukt, bijvoorbeeld bij het schoonmaken na een concert, zei ik daar wat van. Voor die grote jongens had ik geen ontzag. Jaren later hoorde ik tot mijn verbazing dat ze een beetje bang voor me waren.
Voor mij stond van tevoren vast dat ik na de middelbare school naar Amsterdam zou gaan. Mocht het wormgat bestaan, dan bevond het zich daar. Ik vertrok in 1987 en vond een kamer op een zolder in de Kanaalstraat, vlak bij het Vondelpark. Vanuit de dakkapel had ik uitzicht over de stad en kon ik de zon zien ondergaan, net als Pluk van de Petteflet in zijn torenkamertje.
Na mijn studie kunstgeschiedenis belandde ik uiteindelijk bij de televisie.
De keerzijde
“Over welke eigenschappen moet je als eindredacteur van DWDD beschikken?", was ook een veelgestelde vraag. Een brede belangstelling hebben, verbeeldingskracht, beslissingen durven nemen - ook al weet je niet of ze goed uitpakken -, anderen kunnen inspireren, over grote sociale vaardigheden beschikken en veel energie hebben. Deze eigenschappen zeggen nog niets over hoe je een team goed aanstuurt. Bij de televisie leer je hoe je een programma inhoudelijk of productioneel maakt, niet hoe je leiding moet geven. Een goede redacteur is niet meteen ook een goede eindredacteur. De meeste eindredacteuren worden in het diepe gegooid, er is geen begeleiding en dat loopt lang niet altijd goed af.
DWDD was een droomprogramma om voor te werken. De redactie was geweldig, dagelijks verzonnen we de mooiste onderwerpen en maakten we fantastische filmpjes. Elke avond was het feest in de studio en thuis op de buis - de toverlantaarn deed zijn magische werk. Helaas ging er op de werkvloer veel mis en ja, daar speelde ook ik een rol in. In de opwinding en onder de grote dagelijkse druk ontstond een werksfeer die niet altijd even gezond was, en voor sommige collega’s zelfs schadelijk. We waren zo op de uitzendingen gefocust dat er te weinig oog was voor het welzijn van medewerkers. Daar hebben veel mensen last van gehad.
Hoe het zo mis kon gaan, is een complex verhaal. Onlangs gaf hoogleraar mediastudies
in de Volkskrant een verhelderend interview. Op de vraag waarom mensen die werkzaam zijn in creatieve sector niet merken dat ze over hun grenzen gaan, antwoordt hij: ”Omdat ze zich sterk vereenzelvigen met hun werk, het bepaalt hun identiteit. Dat werkt een bepaalde overgave in de hand die blind maakt voor wat er eventueel niet goed of gezond is aan het werk.”Voor mij is dat zeer herkenbaar. Ik heb de afgelopen jaren veel nagedacht en met allerlei mensen gesproken over de tijd bij DWDD. Het heeft me inzichten gegeven over de dynamiek en krachtenspel rond een succesvol programma. Ik heb veel over mezelf geleerd en ook over het handelen van andere hoofdrolspelers. Ik ben er van overtuigd dat het goed is om mijn ervaringen en bevindingen te delen, wellicht dat ze bijdragen aan een beter begrip en voorkomen dat het in de toekomst weer fout gaat. Ik doe dat zo eerlijk en open mogelijk, en laat me niet de mond snoeren door een advocaat. De appjes die ik in de vorige post opnam, laat ik dus gewoon staan, ondanks het ‘verzoek c.q. sommatie’ om ze weg te halen.
Disclaimer:
"Je Mist Meer Dan Je Ziet" bevat persoonlijke ervaringen en meningen van de auteur. Het is niet bedoeld als een feitelijke weergave van gebeurtenissen, maar als een persoonlijk verslag dat bijdraagt aan het maatschappelijk debat over werkcultuur in de media. Namen, details en omstandigheden kunnen zijn aangepast om de privacy van betrokkenen te beschermen. Uitgedrukte meningen zijn die van de auteur en weerspiegelen niet noodzakelijk de standpunten van anderen. Deze publicatie is geschreven in de geest van vrijheid van meningsuiting en het recht om persoonlijke ervaringen te delen.