Het was een wilde ingeving: waarom zou je een beroemde wetenschapper niet een keer college laten geven op televisie? Live, op primetime, voor een miljoenenpubliek? Zoiets was in Nederland nog nooit gedaan. Wetenschapsprogramma’s werden niet als publiekstrekkers gezien en kregen van de NPO geen serieuze plek in het uitzendschema. Maar in 2012 sneuvelde die televisiewet: toen begonnen wij met de DWDD University.
In de zomer van 2011 vertrouwde Robbert Dijkgraaf, een zeer gewaardeerde DWDD-gast, mij toe dat hij was gepolst voor een prestigieuze baan in Amerika: directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton. Na maanden wikken en wegen - hij had net voor een nieuwe termijn bijgetekend als president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) - hakte hij de knoop door. In november 2011 werd bekend dat hij zou vertrekken.
Het was een aderlating voor de Nederlandse wetenschap, voor DWDD, en voor de televisiekijker - we raakten een geweldige gast kwijt. Voor mij persoonlijk betekende zijn vertrek het verlies van een sparringpartner, iemand met wie ik goede gesprekken kon voeren en die mij regelmatig van advies voorzag. Bijvoorbeeld toen ik begon te twijfelen over mijn baan bij BNN en hij me aanraadde om mijn hart te volgen en bij DWDD te blijven.
Afscheidscollege
Dijkgraaf zou in de zomer van 2012 emigreren naar Amerika. In het voorjaar dachten we na over een feestelijk afscheid. “Laten we hem een hele uitzending geven,” stelde ik voor, “hij mag zelf de inhoud bepalen.” Matthijs reageerde direct: “Waarom geeft hij dan niet gewoon een college, zoals hij altijd doet?”
De BBC zendt al decennia ieder jaar de Christmas Lectures uit, een college van een beroemde wetenschapper aan een zaal kinderen. Waarom zouden wij niet zoiets kunnen? Met Dijkgraaf hadden we een geweldige professor in huis. Hij had bij ons al vaak laten zien dat hij in korte tijd iets helder voor het voetlicht kon brengen voor een breed publiek. Zijn inbreng gecombineerd met de kunde van de redactie leidde tot boeiende gesprekken bij Matthijs aan tafel. Van tijdsdruk of stress vanwege live-televisie had hij geen last, daar genoot hij juist van. Zoals ik schreef in De vele gezichten van DWDD, konden we hem nog tot op het laatste moment bellen als we een gat in de line-up hadden.
Dijkgraaf reageerde enthousiast en begreep meteen wat we bedoelden. "Dan doe ik dat live want ik heb nooit niet live een college gegeven!" Op dat moment ontstond de DWDD University, later door Matthijs aangekondigd als: "De Wereld Draait Door heeft een dependance opgericht, de DWDD University, een leergierig filiaal dat in de toekomst op onregelmatige tijden zal worden geopend om onze wondere, doordraaiende wereld beter te leren begrijpen."
Het college werd de eerste officiële spin-off van DWDD.
Wetenschap op televisie
We overtuigden de VARA-directie van ons plan. Ze stemden in en maakten het benodigde budget vrij. De datum lag voor de hand: donderdag 17 mei, Hemelvaartsdag. Feestdagen waren nooit ideaal voor reguliere DWDD-uitzendingen, maar dit was een perfecte dag om een blik in het heelal te werpen.
Maar hoe maak je een wetenschappelijk college geschikt voor televisie? Wat is daar voor nodig? Of een heel college op televisie zou werken wisten we niet - zoiets was nog niet eerder gedaan op deze schaal. Maar omdat we al jaren met Dijkgraaf samenwerkten en elkaar nooit teleurstelden, waagden we de sprong.
Het onderwerp van het college was snel bepaald: het ontstaan van het heelal, de oerknal. Het doel was om uit het grote verhaal van de afgelopen 13,7 miljard jaar een college van 45 minuten te destilleren. Dat leek ons een hele uitdaging, maar Dijkgraaf merkte droog op dat het niet zoveel uitmaakt of je 13.7 miljard jaar nou in 5 minuten, 45 minuten of 5 uur samenvat.
We wilden het college in een tot de verbeelding sprekende zaal geven, met publiek rondom - net als zo’n ouderwetse snijzaal waar studenten les krijgen in de anatomie van mensen en dieren. Met een regisseur van DWDD zochten we een geschikte locatie, ook buiten Amsterdam. Gewone collegezalen of snijzalen voldeden niet. Ze waren te klein, hadden te weinig uitstraling of waren ongeschikt voor de techniek die we nodig hadden, zoals lampen, geluid en camera’s.
Midden in het centrum van Amsterdam, bij het Centraal Station, staat de Koepelkerk, een classicistisch gebouw uit de zeventiende eeuw. Bij binnenkomst waren we meteen verkocht, de koepel leek een hemelgewelf, als je je ogen een beetje dichtkneep zag je de Melkweg. Driekwart van de zaal kon worden volgebouwd met tribunes, er was plek voor tweehonderd mensen, in het midden zou het podium voor Dijkgraaf kunnen komen en achter hem was ruimte voor een decor.
Emmertjes zand, druiven en bowlingballen
Samen met de vers aangestelde eindredacteur van het Spin Office sprak ik regelmatig met Dijkgraaf af. Met z’n drieën spraken we uren over de inhoud van zijn college. Die bijeenkomsten waren intens. We konden nauwelijks op adem komen, behalve als Dijkgraaf even op zijn telefoon keek. Ik genoot van het gevoel dat je hersens van de inspanning beginnen te koken. Alle schroom moest opzij, het had geen zin om bang te zijn dat je domme vragen stelde want ons doel was om de kijker mee te nemen, dus moesten wij het ook kunnen volgen. Steeds riepen wij: “Wacht even, ik snap het niet!” of “kun je dat herhalen?”.
Andersom vroegen wij van Dijkgraaf uit om zijn verhaal zo toegankelijk en beeldend mogelijk te maken. We kwamen uit op het niveau bovenbouw VWO. Uitdagend genoeg om interessant te blijven, maar wel te volgen. De kijker moest een beetje moeite doen, en wie het niet direct begreep, kon het altijd terugkijken of naar de site gaan voor extra informatie.
Na verloop van tijd werd het verhaal steeds concreter en konden we over het beeld gaan nadenken. We dachten aan decorstukken en objecten. In DWDD verscheen Dijkgraaf weleens met een plakbandje of knikker, dat soort voorbeelden hadden we nu ook nodig, maar dan in veelvoud. En filmpjes – we konden al meteen een aantal comedians opnoemen die ooit grappen over de zwaartekracht of de oerknal hadden gemaakt. Er volgden overleggen met Robbert, de regisseur, de producer en de decorbouwer. Dijkgraaf wilde graag een paar sterrenstelsels in het decor en hij wilde laten zien wat de afstand tussen de zon en de aarde is, “de verhoudingen moeten wel kloppen!”, drukte hij ons op het hart.
Hoe laat je zien dat het heelal uitdijt? Dagen was de productie op zoek naar een geschikte, zwarte ballon en experimenteerde met opplaksterretjes – die dienden als sterrenstelsels en mochten niet meerekken als de ballon werd opgeblazen “want in ons uitdijende heelal groeien de ze ook niet mee”.
Naast decorstukken zochten we objecten in musea, zoals het prachtige achttiende-eeuwse schaalmodel van ons zonnestelsel van het planetarium in Franeker.
Ook kregen we het telegram dat astronoom Eddington in 1919 via professor Lorenz aan Einstein stuurde om te bevestigen dat de ruimte inderdaad gekromd is. We kregen zelfs het originele papiertje in bruikleen van het Teylers Museum.
Het kantoor van het Spin Office raakte steeds voller. We testten verschillende emmertjes en soorten zand. Dijkgraaf graaide met zijn handen door het zand terwijl hij hardop rekensommen mompelde, in één emmer zaten een miljard korreltjes, ons sterrenstelsel bevat honderd emmertjes aan sterren.
We verzamelden allerlei soorten balletjes, van stuiterballen tot fruit. Dijkgraaf zei: “Stel dat de zon zo groot is als een grapefruit, dan is de aarde zo groot als een peperkorrel en staat op tien meter afstand. Jupiter is dan zo groot als een blauwe bes en bevindt zich vijftig meter verderop.” Dat paste allemaal ongeveer in de Koepelkerk. “En als de zon een grapefruit is, is ons zonnestelsel zo groot als de binnenstad van Amsterdam”.
Om op een heldere manier uit te leggen dat de ruimte gekromd is, moest de decorbouwer op zoek naar speciaal doek voor de trampoline, het mocht niet te veel, maar ook niet te weinig doorbuigen. Wij speurden winkels af voor de perfecte bowlingbal. Leg je de bowlingbal – de zon – op de trampoline, dan buigt het doek onder zijn massa, dat is de gekromde ruimte. Als je een pingpongballetje op het doek gooit, de aarde, draait het in een baan om de bowlingbal.
Het meest magische vond ik de stuiterbal ter grootte van een flinke appel waarmee Dijkgraaf uitlegde wat de omvang van het universum was vóór de oerknal. Het balletje was geen schaalmodel maar op ware grootte en paste in zijn hand, ooit zaten er honderd miljard sterrenstelsels in - ik krijg nog steeds kortsluiting bij dit beeld.
Als Dijkgraaf begon te rekenen, leunden de eindredacteur en ik achterover en keken elkaar geamuseerd aan. Hij mompelde getallen tot de tiende macht en vertaalde die naar de props die op tafel lagen, ons af en toe over zijn brilletje aankijkend. Dan riep hij opeens: “Ik heb nog een druif nodig om aan te geven waar de dichtstbijzijnde ster staat. De druif bevindt zich op tweeduizend kilometer van de grapefruit, ongeveer in Moskou, dat is vier lichtjaren.”
In DWDD zonden we een paar weken voor de uitzending een promo uit voor het bijwonen van het college. Tot onze verrassing waren binnen een paar uur alle kaarten verkocht. Naarmate de uitzending dichterbij kwam, werden de ontmoetingen met Dijkgraaf nog intensiever. Dagen zaten de eindredacteur en ik met hem in een kamertje op de redactie te oefenen. De duur van het college ging van vijf uur, naar vier, naar drie en pas vlak voor de uitzenddag naar 45 minuten. We gingen minutieus te werk, de tekst werd steeds scherper, elk woord werd gewogen. Wanneer wij iets niet duidelijk vonden, moest het anders. Dijkgraaf oefende de aankondiging van de filmpjes en het oppakken en laten zien van de props. Niet alle objecten waren op tijd aanwezig, dan hield hij denkbeeldige voorwerpen omhoog.
Het college verdeelden we in blokken van ongeveer drie minuten. Uiteindelijk werd het tekstdraaiboek op kaartjes gedrukt, de kaartjes werden zorgvuldig bijgesneden want ze moesten precies in zijn binnenzak passen.
Een paar dagen voor de uitzending kregen we de sleutel van de Koepelkerk en konden we gaan bouwen. De tribunes werden opgezet, licht en geluid werden geïnstalleerd en een metershoog doek met lampjes opgehangen. De dag voor de uitzending konden we voor het eerst echt oefenen in het decor, met de objecten, de filmpjes en op de loopjes naar sterrenstelsels en de trampoline. We overlegden uitgebreid over de plek van de autocue en de klok, de twee ankers waar Dijkgraaf zich aan kon vasthouden. Telde de klok op of af? Het werd aftellen, van vijfenveertig minuten naar nul zodat hij kon zien hoeveel tijd hij nog had. De spanning steeg en ook Matthijs werd een beetje zenuwachtig, al was zijn rol beperkt tot het doen van de aankondiging en de afkondiging. Voor hem was de repetitie de eerste keer dat hij iets van het college zag. Wat hadden we ons op de hals gehaald?
Op zulke momenten realiseerde ik me weer hoe ingewikkeld het presenteren van een televisieprogramma is, en live is het al helemaal een uitdaging. Het college was een eenakter, een lange monoloog waarin Dijkgraaf dingen moest pakken, laten zien, in de goede camera moest kijken, balletjes moest opgooien, laten stuiteren en weer opvangen, zorgen dat hij niet in het zicht stond terwijl hij iets aanwees, filmpjes moest aankondigen, de tijd in de gaten moest houden, en het publiek moest meenemen in zijn verhaal. Dijkgraaf vergeleek het met een circusact met een eenwieler terwijl hij schoteltjes draaiend hield.
Tijdens de intensieve voorbereiding gedurende de laatste week hield ik ook nog een oogje in het zeil bij DWDD en rende tussen het Spin-Office en de redactie van de talkshow heen en weer. Ik was zoveel mogelijk bij de ochtendvergaderingen, repetities en uitzendingen.
De avond voor het college fietste ik laat naar huis, de zon was al onder, het was een prachtige dag geweest. Ik reed door de Haarlemmerstraat richting het centrum, aan het eind doemde de Koepelkerk op. Uit de lantaarn boven op de koepel straalde blauw licht dat steeds van tint wisselde. Binnen waren ze nog aan het werk en bezig met het lichtplan. Het ontroerde me, ik hield even stil op de brug om ervan te genieten. Nu werd voor iedereen zichtbaar wat wij al die tijd in ons hoofd hadden. De koepel straalde aan de vooravond van de Oerknal, het startschot van het uitdijen van het DWDD universum.
De uitzending
De ochtend van de uitzending namen we het college nog één keer zonder camera’s door. De dag ervoor hadden we alles zoveel mogelijk op zijn plek gezet zodat Dijkgraaf meteen kon beginnen. Terwijl hij bezig was riep hij: “Hé, waar zijn mijn druiven gebleven?” De avondploeg had ze per ongeluk opgegeten.
’s Middags vond de generale repetitie plaats. Tot het laatste moment werd aan het decor gewerkt, hier en daar kreeg het nog een likje verf, de sterrenhemel achter het podium werd strakgetrokken. Een peperdure antieke telescoop stond in de weg en werd weer ingepakt, tot grote teleurstelling van het museum dat hem in bruikleen gaf.
Aan het begin van de avond kwam het publiek binnen en werd het heel spannend. Dit was één van de meest zenuwslopende uitzendingen die ik tot dan toe had gemaakt. Dijkgraaf was geconcentreerd en ijsbeerde achter de coulissen. De eindredacteur nam plaats in de regiewagen buiten. Ik ging in het zicht van Dijkgraaf in het publiek zitten, met een extra setje kaartjes voor het geval hij de draad zou kwijtraken.
Om halfacht gingen we live. Matthijs kondigde Dijkgraaf aan en nam ook plaats in het publiek — hij had in het college één taak: de grapefruit omhooghouden. De Koepelkerk zag er betoverend uit, rondom was een sterrenhemel geprojecteerd. De drie lichtgevende sterrenstelsels die de decorbouwer had gemaakt van slierten kerstboomverlichting en plastic zagen er bijzonder realistisch uit en leken in de ruimte te zweven.
Een van de meest opvallende decorstukken was een veertiendelige encyclopedie “over de geschiedenis van de kosmos”, zoals Dijkgraaf hem noemde. Zijn idee om door middel van een encyclopedie te visualiseren hoe oud het heelal en de aarde zijn, werkte goed. Eén deel vertegenwoordigde één miljard jaar. Het was een typische Dijkgraaf-metafoor: het maakte iets onbevattelijks in één klap voorstelbaar.
“De aarde is ongeveer vier miljard jaar oud dus de laatste vier delen gaan over ons”, zei hij. “Er is al bijna vier miljard jaar leven op aarde maar de eerste drie delen gaan over ééncelligen. Halverwege het laatste deel wordt het interessant, dan ontstaat het leven dat wij kennen, het leven dat pootjes heeft, dat blaadjes heeft, de vissen en de reptielen. De eerste oermens verschijnt pas op de derde bladzijde voor het einde, de moderne mens pas in de laatste paragraaf. De hedendaagse mens is de punt op de allerlaatste bladzijde.” Het publiek luisterde ademloos.
Waar live-uitzendingen nog wel eens uitlopen — bij DWDD gebeurde dat regelmatig — sloot Dijkgraaf op de seconde nauwkeurig af. Het was ontzettend knap dat hij zo meeslepend en vlekkeloos een live-uitzending presenteerde. Alleen de ballon die het uitdijende universum voorstelde, was bij het opblazen ontploft. Maar dat had hem niet van de wijs gebracht, hij haakte er juist soepel op in door te vertellen dat er een theorie bestaat die er vanuit gaat dat het heelal inderdaad uitéén kan vallen: the Big Rip.
Na afloop waren we euforisch, het was boven verwachting goed gegaan. Onze missie was geslaagd. Tijdens de borrel ontvingen we veel sms’jes. Dijkgraaf las er één voor, van premier Mark Rutte: hij had met veel plezier naar het college gekeken. Maar de grootste verrassing moest nog komen. De volgende ochtend kregen we de kijkcijfers: één miljoen mensen hadden naar het college gekeken, iets waar niemand op had gerekend.
Nog high van de avond ervoor kwam Dijkgraaf ’s middags met zijn vrouw op de redactie langs voor een glas champagne. Stralend vertelde hij dat hij overal in de stad werd aangesproken. Tijdens zijn fietstochtje naar de redactie hadden twee stratenmakers hem nageroepen “Mooi college professor, we hebben genoten!”
Dijkgraaf rekende uit: normaal gesproken gaf hij college aan driehonderd studenten. Om een miljoen mensen te bereiken zou hij hetzelfde college 3333 keer moeten herhalen. Dat is negen jaar lang elke dag.
DWDD University was DWDD in optima forma, het was een combinatie van inhoud en originaliteit, van lef en creativiteit, het had kwaliteit en humor, het stond bol van verbeeldingskracht, verwondering en schoonheid. Complexe materie werd uitgelegd aan een groot en breed publiek, de kijker werd serieus genomen en niet onderschat.
Met De Oerknal hadden we een televisiewet verbroken, een grens verlegd: een man op een podium die een wetenschappelijk college geeft, kan een miljoen kijkers 45 minuten lang boeien.
Het vertrek van Dijkgraaf naar Princeton betekende gelukkig niet dat hij uit het zicht was verdwenen. De Oerknal was zo’n succes dat we hetzelfde jaar een tweede college maakten, dit keer over ‘het Allerkleinste’. En daarvoor moesten we natuurlijk naar Princeton…
Disclaimer:
Je Mist Meer Dan Je Ziet bevat persoonlijke ervaringen en meningen van de auteur. Het is niet bedoeld als een feitelijke weergave van gebeurtenissen, maar als een persoonlijk verslag dat bijdraagt aan het maatschappelijk debat over werkcultuur in de media. Namen, details en omstandigheden kunnen zijn aangepast om de privacy van betrokkenen te beschermen. Uitgedrukte meningen zijn die van de auteur en weerspiegelen niet noodzakelijk de standpunten van anderen. Deze publicatie is geschreven in de geest van vrijheid van meningsuiting en het recht om persoonlijke ervaringen te delen.